Online verhalen
Wilt u reageren op dit bericht? Maak met een paar klikken een account aan of log in om door te gaan.



 
IndexIndex  Laatste afbeeldingenLaatste afbeeldingen  RegistrerenRegistreren  Inloggen  

 

 Final kill 1.

Ga naar beneden 
AuteurBericht
Dauntless




Aantal berichten : 2
Registratiedatum : 15-05-13

Final kill 1. Empty
BerichtOnderwerp: Final kill 1.   Final kill 1. Icon_minitimewo mei 15, 2013 2:03 pm

Kenji
Ik loop zo snel ik kan en ik ben helemaal buiten adem.
Nog twee blokken…
Achter me hoor ik mijn achtervolgers dichterbij komen, ze zijn vlak achter me.
Ik moet sneller.
‘Je kunt niet meer ontsnappen!’
Ik grinnik. ‘Ach kom op,’ roep ik.
Ik kan alles, ik ben Kenji, en niemand krijgt me te pakken.
Het feit dat ik achtervolgd wordt door een bende dikke, vette, gespierde mannen is niet bepaald nieuw voor me.
Zo is mijn leven nu eenmaal, ik ben een crimineel.
Ik houd me niet aan de regels, heb ik nooit gedaan.
Dat zou saai zijn, ik hou van gevaar.
Ik zoek het op.
Mijn bruine haar heb ik verstopt onder een kap, en ik heb een mes in mijn rechterhand.
Ik heb geluk dat mijn achtervolgers geen geweren hebben, dat zou nog eens pijn gedaan hebben.
Op mijn armen en benen heb ik wel een paar littekens van kogels, van lang geleden.
Ik ben er nu bijna, en er verschijnt een glimlach op mijn gezicht.
Het is warm, zoals altijd.
Klitten haar kleven vast aan mijn wangen.
Ik loop door een smal, donker steegje.
Meestal loop ik door steegjes, ik ken ze allemaal vanbuiten, ik weet hoe ik het best kan lopen om mijn achtervolgers af te schudden.
In sommige huisjes brandt licht, en in de verte zie ik ook de felle lichten van het centrum.
Vandaag heb ik mijn goede schoenen aan: zwarte werklaarzen.
Ze zijn van sterk leer, en ze zitten perfect.
Het enige nadeel ervan is dat ze zwarte strepen achterlaten.
Nog nooit heeft iemand me gepakt, ik ontsnap altijd.
Daarom haat iedereen mij, of alleen de rijken.
Ik ben vrienden met de armen, omdat ze naar me op kijken, ze vinden mijn daden geweldig.
Eindelijk ben ik er, ik zwier mezelf het dak van een vervallen gebouw op en ga op mijn buik liggen.
Ik hoor de twijfeling van de soldaten als ze me niet meer zien.
‘Verspreiden!’ blaft iemand.
Sommigen gaan rechtdoor, andere naar het steegje onder me.
Maar niemand zal mij vinden.
Ik heb zwarte handschoenen aan, zodat ik nergens vingerafdrukken achterlaat.
Ook mijn bloes, broek, en sweater zijn zwart, zodat ik opga in de nacht.
Nu kan ik op adem komen.
Als ik hoor dat de soldaten weg zijn, draai ik me om tot ik op mijn rug lig en pak mijn gsm uit mijn broekzak.
‘Kenji? Ben je in orde?’ vraagt mijn meester, Chomper.
‘Ja, ik heb het geld, en ik lig op het dak van huis 14,’ fluister ik.
‘Perfect, goed gedaan jongen,’ mompelt hij.
Ik blijf nog twee minuten liggen, en als ik er zeker van ben dat ik alleen ben, sta ik op.
Ik spring naar een hoger dak, dat van het vroegere gemeentehuis, en zo klim ik verder naar het plein.
Als ik naar beneden kijk, zie ik dat er nu al (het is 3 uur ’s morgens) mensen rondlopen.
Vooral arbeiders en ook soldaten.
Net als ik wil springen hoor ik een geluid.
Ik kijk om me heen, maar ik zie niets.
‘Psst.’
Het komt van rechts.
Voorzichtig klauter ik naar het gebouw waar het geluid vandaan komt.
Ik houdt mijn mes klaar, voor het geval dat.
‘Psst.’
Ik ben er nu wel zeker van dat ik iemand hoor, en niet iets.
Op mijn hoede stap ik naar voor.
Dan zie ik iets bewegen, een schaduw.
Ik knijp mijn ogen dicht om het beter te kunnen zien.
Dan komt de schim op me af, maar hij geraakt niet bij me.
Ik rol opzij, en de schaduw verliest zijn evenwicht en valt bijna van het dak af.
Als ik naar hem toe loop met mijn mes voor me uit, wordt ik opeens tegen de grond gegooid.
Ik knipper een paar keer met mijn ogen, en zwaai wild met mijn mes in het rond.
‘Kenji!’
Ik stop met bewegen. Ik herken die stem.
‘Verdomme, Kenji, moet ik je vloeren om met je te kunnen praten?’
‘Kennelijk,’ antwoord ik.
De hand die me eerder tegen de betonnen vloer hield, laat me nu los, en helpt me overeind.
Het is Taylor, en die andere schaduw, is Jessica.
Taylor, mijn broer, komt me soms opzoeken.
Maar nooit ’s nachts, nooit hoog boven de grond, op de daken.
‘Wat doe jij hier?’ vraag ik, en ik doe mijn kap af.
‘Ik moest je komen halen van Chomper, hij wil je dringend spreken.’
Ik trek een grimas, ik haat Chomper.
Hij speelt de baas over me, en daar kan ik niet tegen.
Niemand kan me de les spellen.
Maar toch moet ik naar hem luisteren, want hij is mijn opdrachtgever, ik werk voor hem.
Hij heeft me gered, toen ik nog héél klein was.
Hij heeft me opgevoed, me gemaakt zoals ik nu was.
Maar toch hou ik niet van hem, hij heeft me alles afgepakt.
Jane, mijn zusje, heeft hij een paar jaar geleden verkocht, aan een andere criminele bende.
Mijn ouders, die heeft hij vermoord.
Toen hij me redde uit mijn brandende huis, heeft hij mijn vader laten zitten, en mijn moeder vastgebonden.
Ze zijn levend verbrandt.
Hij had enkel mij nodig, en Taylor.
Jane, zij was bijzaak.
Een goed hulpje, maar na een tijd had hij haar niet meer nodig.
‘Weet je waarom hij me wil spreken?’ vraag ik Taylor. Als het zo dringend was had hij het me daarnet toch ook kunnen zeggen, ik had hem verdomme aan de lijn.
Hij haalt zijn schouders op.
Meestal betekent dit niets goeds, meestal hebben we iets verkeerds gedaan wanneer Chomper ons wil spreken.
Ik glimlach even naar Taylor, en spring dan het gebouw af, recht naar beneden.
Wanneer mijn voeten de grond raken, heb ik héél even pijn, maar dan is het over.
Ik sluip door de straten, en zorg ervoor dat ik niet onder de lantaarns loop.
Dan zie ik in de verte een hoog, vervallen gebouw.
Binnen brandt geen licht, in tegenstelling tot de andere gebouwen.
Daar woon ik.
Ik hijs mezelf naar boven, naar de zesde verdieping.
Er zijn veel ramen en een groot balkon, dus het is een eitje om naar boven te klimmen.
‘Hai,’ zeg ik als ik Chomper zie, en ik door het raam klauter waar hij voor zit.
‘Kenji, jongen van me!’ begroet hij me.
Ik knik, en ga voor hem staan.
Hij zit in zijn zetel, en gebaard dat ik naast hem moet gaan zitten.
Ik schud mijn hoofd.
‘Ik wil je iets vragen,’ fluistert Chomper even later, en hij kijkt me strak aan.
Ik beweeg me niet.
‘Toen ik gisteren een wandeling ging maken, ben ik op iets interessants gestuit. Wist jij dat ze Chrowl naar onze gevangenis overgebracht hebben?’
Ik knijp mijn ogen tot spleetjes.
Chrowl, zijn vorige “zoon”. Ik heb zijn plaats ingenomen, samen met Taylor.
Hij werd gesnapt, vijf jaar geleden, toen hij een ingebroken had in het lab.
Ze hadden hem kunnen pakken, en ze hebben hem opgesloten.
Ze zeggen dat hij sinds die dag nooit het daglicht meer gezien heeft.
Normaal krijgen ze ons niet te pakken, we zijn té goed getraind.
Maar we zijn ook maar mensen.
Toen Chrowl hoorde van mij en Taylor, heeft hij verscheidene keren geprobeerd te ontsnappen.
Het is hem nooit gelukt.
‘Natuurlijk mis ik hem, en ik zou hem zo graag nog eens zien… mijn allerbeste vechter…’ zijn stem sterft weg.
Ik voel me vernederd, en hij heeft het door.
‘Na jou, Kenji,’ zegt hij.
Ik weet wat hij nu gaat vragen.
‘Ik wil hem graag zelf helpen te ontsnappen, maar je begrijpt dat ik niet meer de jongen ben die ik was. Ik ben oud, en ik zou niet meer in staat zijn in te breken in dat extreem goed beveiligde gebouw.’ Hij kijkt me even zwijgend aan. ‘Dus dacht ik misschien hulp te vragen aan jou, mijn beste jongen.’
Ik laat mijn adem ontsnappen.
Eigenlijk zou ik weigeren, ik zet mijn leven niet op het spel voor iemand die ik niet ken.
Maar ik heb geen enkele keus, hij heeft Taylor.
Hij stelt me geen vragen, hij beveelt me om Chrowl te gaan redden.
Het is ik, of Taylor.
En ik ga, wat er ook gebeurt, altijd voor Taylor kiezen.
Ik slik, ga op de grond voor Chomper zitten, en kijk hem aan.
‘Wat is het plan?’
Chomper lacht, en hij gaat even met zijn hand door mijn haar.
‘Ik heb aan Jamie gevraagd of hij een plattegrond van de gevangenis kan krijgen, en dat heeft ie voor me kunnen regelen. De afgelopen dagen heb ik die eens goed bestudeerd, en geloof me, zelfs jij zal véél moeite moeten doen om niet gesnapt te worden.’
Ik heb nu al spijt.
‘Overal hangen camera’s, de nieuwste technologie wordt overal toegepast, en er lopen wel 300 gewapende soldaten rond in dat gebouw. Alsof dat nog niet genoeg is, is het ook nog eens een echt doolhof. En het probleem is, ik weet niet waar Chrowl zit.’
Ik schud vragend mijn hoofd. ‘Hoe ga ik hem dan kunnen bevrijden?’
Chomper lacht even, zijn littekens vervormen.
Hij geeft me een briefje.
‘Dit is het adres van Rosalie, ze kan je verder helpen. Ze kent alle kamers en gevangenen vanbuiten. Maar ze wil je niet zomaar helpen. Ze heeft iets nodig om haar te overtuigen. Neem dit mee.’ Chomper geeft me een sleutel. ‘En ze zal je zeker alles vertellen.’
Ik stop het briefje en de sleutel in mijn zak.
Heel even is het stil, ik blijf zitten.
‘Ga nu, het is nog lang geen ochtend, je hebt nog tijd,’ beveelt Chomper.
Ik sta op, en loop naar het raam.
De lucht is nog steeds aardedonker, maar in de verte zie ik dat de hemel geel wordt.
‘Vooruit!’ roept Chomper.
Ik spring uit het raam, en als ik de grond nog maar net raak, neem ik het briefje al uit mijn broekzak.
Alanis Asla, 34: dreskli sector.
‘Dreskli sector,’ zeg ik geluidloos.
Ik begin te lopen, naar het oosten, want daar moet ik zijn.
Het was geen goed idee om nu nog op pad te gaan, ik ben moe, en dat voel ik.
Al na vier straten ben ik uitgeput, en vertraag ik.
Buiten adem stop ik even, in een donker steegje.
Ik ben er bijna.
Als ik via de daken kon gaan, was ik er veel sneller.
Maar dat gaat nu niet, want op de grens van mijn en de Dreskli sector vliegen er altijd helikopters rond. Dat komt omdat we nogal vaak ruzie maken, en er rellen ontstaan.
Net als ik opnieuw wil vertrekken, hoor ik voetstappen.
Ik stop en druk mezelf tegen de muur van een flatgebouw aan.
Ik grabbel in mijn zak op zoek naar mijn mes, maar het enige wat ik voel is een rookbom.
De voetstappen zouden van toevallige voorbijgangers kunnen zijn, maar dat leek me nogal onwaarschijnlijk op dit uur.
Het kan Taylor niet zijn, want hij komt hier niet, hij heeft hier niets te zoeken.
Misschien Rosalie? Misschien weet ze dat ik kom.
Maar het meest logische lijkt me straatpolitie.
Als ze me snappen, ben ik eraan. Dus besluit ik mijn rookbom uit mijn zak te halen, en hem op de grond te gooien zodra ze naar me toe komen.
Dan loop ik natuurlijk het risico dat er meer straatpolitie in de buurt zijn, die het geluid van de bom horen, en naar hier komen.
Ik hoor mannenstemmen, ze klagen over de vele overuren, en de rebelse straatkinderen.
Daar hoor ik ook bij.
Sukkels.
Opeens krijg ik zin om de bom te laten vallen, om die rijkelui eens te doen schrikken.
Maar ik doe het niet, in plaats daarvan sluip ik het steegje uit, en zet ik mijn tocht verder.
In mijn hoofd zing ik een liedje, één of andere tune voor reclame over een film.
Na twee uur lopen houd ik halt, ik kijk nog eens op mijn papiertje, en zie dat ik er ben.
Ik sta voor een klein, kapot huisje.
Het wordt rechtop gehouden door twee groene pilaren.
Binnen schijnt rood licht, en ik zie Chinese woorden in de muren gegraveerd.
Ik adem diep in, doe een stap naar voren, en sla dan drie keer met mijn vuist tegen de deur.
Binnen is het stil, maar dan hoor ik opeens het slot omdraaien.
Voor me staat een prachtig meisje.
Ze heeft blonde, lange haren die wild door elkaar liggen.
Haar ogen zijn helderblauw, en haar huid is bleek.
Ze heeft een kandelaar vast en kijkt over mijn schouder om te zien of er nog andere zijn.
Dan kijkt ze naar mij.
Ze heeft groene oogschaduw op, en haar nagels zijn zwart gelakt.
‘Kenji,’ zeg ik, en ik steek mijn hand uit.
‘Ik ken je niet,’ fluistert het meisje kwaad. Wauw, ze is echt heet.
‘Dat hoef je ook niet,’ mompel ik, en ik duw haar aan de kant.
Spijtig heb ik nu geen tijd om te flirten.
‘Hé!’ protesteert ze als ik binnen ben.
‘Ik ben hier voor Rosalie,’ zeg ik.
‘Ja, dat ben ik, en wie ben jij als ik vragen mag?’
‘Kenji, dat heb ik al gezegd. Je moet leren luisteren.’
Rosalie draait met haar ogen. ‘Dat weet ik ook wel, maar wat ben ik met je naam? Waar kom je vandaan? Waarom ben je hier?’
‘Ik kom uit het westen, ik ben hier omdat ik je iets moet vragen, in verband met een gevangene die ik wil bevrijden.’
Er verschijnt een glimlach op haar gezicht. ‘Ben je daar zeker van? Je gaat dood als je dat doet.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Echt niet,’ zeg ik met een uitdagende grijns op mijn gezicht.
Ze lijkt me knap te vinden, want haar uitdrukking wordt minder hard, en ze kijkt me intens aan.
Ze gaat met haar hand door mijn kortgeknipte haar.
Eens in de zoveel tijd knipt Taylor mijn haar zodat mijn kapsel er nonchalant en in de war uitziet.
Daarvoor ben ik ook handig, als het om meisjes gaat, kan ik ze altijd overtuigen.
‘Je bent op het juiste adres, Kenji. Ik kan je helpen.’
Als ik zie dat ze haar mond opent om het volgende te zeggen, leg ik een vinger op haar lippen.
‘Ik heb iets voor je, in de plaats voor je hulp,’ fluister ik.
Met mijn andere hand neem ik het sleuteltje uit mijn zak, en hou het voor me in de lucht.
Rosalie’ s ogen worden groot, en ze kijkt smeulend naar het bronzen voorwerp in mijn hand.
‘Waar… waar heb je dat vandaan?’ vraagt ze zachtjes, haar handen rijken naar de sleutel, maar ik stop hem terug in mijn zak.
‘Eerst moet je antwoorden op mijn vraag,’ zeg ik.
Rosalie kijkt me kwaad aan. ‘Wat is je vraag?’ snauwt ze.
‘Kan je mij toevallig vertellen waar Chrowl zit? In welke kamer?’
Rosalie kijkt me eerst ongelovig aan, en dan deinst ze achteruit.
‘Wat is er?’ vraag ik.
‘Chrowl?’ fluistert ze.
‘Ja, dat zeg ik toch?’
‘Jij bent… Kenji Staiger?’
Ik kijk haar verveeld aan. ‘Ja! Ik ben Kenji, dat heb ik je ondertussen al honderd keer verteld.’
‘Jij bent de nieuwe leerling van Chomper…’ mompelt ze.
‘Wat heeft dat er nou weer mee te maken?’
‘Jullie… jij hebt mijn moeder vermoordt!’ roept ze opeens, en er ontsnapt een grom uit haar keel.
Ze kijkt me woedend aan, schiet me dood met haar ogen.
Dan springt ze op me af.
Ik had verwacht dat het makkelijk zou zijn haar tegen te houden, maar het is moeilijker dan ik dacht.
Ze slaat op mijn gezicht, en hangt aan me, zodat we samen op de grond belanden.
Als ze geen meisje geweest zou zijn, zou ik mijn mes genomen hebben.
Maar zo ben ik niet opgevoed.
Ik duw haar van me af, en klauter overeind.
Net als ik opgestaan ben trekt ze aan mijn voet.
Het lijkt of ze me echt gaat vermoorden, ze ziet er alle sinds wel uit of ze een moord kan plegen.
‘Wat doe je?’ roep ik, als ik haar handen vastpak en ze van mijn schoen trek.
Ze antwoordt niet, ze gromt alleen maar.
‘Hé, ik dood geen meisjes…of vrouwen! Je moet mij niet de schuld geven!’
‘Maar Chomper… Chomper heeft je die opdracht gegeven!’ krijst ze.
Ik ontwijk haar vuist.
‘Wat? Nee! Komaan, stop even, ik heb helemaal geen opdracht gekregen je moeder te vermoorden!’
Ik merk dat dit zinloos is, en ga tegen mijn eigen principes in.
Ik trek het mes van mijn riem en duw Rosalie tegen de grond.
Mijn mes druk ik tegen haar hals.
Eindelijk stopt Rosalie met bewegen, ze kijkt me met grote ogen aan.
Dan begint ze te wenen.
‘Oh, hé, niet wenen! Rosalie, komaan!’
‘I-ik mis haar zo,’ jammert ze.
Ik steek mijn mes opnieuw achter mijn riem.
‘Rose, ik zweer je, ik heb haar niet vermoord,’ fluister ik.
Ze kijkt me sceptisch aan. ‘Wie dan wel?’
Ik denk even na en dan schiet het antwoord me te binnen. ‘Chrowl?’
‘Ja, dat wist ik wel, maar hij kan het nooit alleen gedaan hebben!’
‘Uhm, sorry hoor, maar volgens mij kon Chrowl je moeder wel aan, ik bedoel er niets mee hoor, maar…’
‘Niet alleen mijn moeder! Iedere vrouw die in het laboratorium werkte!’ onderbrak ze me.
Het is even stil.
Ik weet helemaal niets van Chrowl, ik weet niet eens hoe hij eruit ziet.
Rosalie snikt, en ik weet dat ik haar moet troosten.
Ik leg mijn hand op haar rug en help haar om overeind te gaan zitten tegen de bakstenen muur van haar huisje.
‘Hé, je moet me geloven, ik heb er niets mee te maken,’ fluister ik.
Rosalie kijkt me even onderzoekend aan en knikt dan. ‘Dat wist ik wel.’
Ik kan een lachje niet onderdrukken. ‘Daarom probeerde je me te vermoorden?’
‘Nee, natuurlijk niet. Ik wilde je testen. Als jij er iets mee te maken zou hebben, zou je er zeker geen probleem mee hebben mij ook even te vermoorden.’
Ik grinnik. ‘Je bent…goed.’
Rosalie’ s ogen zijn roodomrand. ‘Weet je niet wat er gebeurt is?’
Ik aarzel. ‘Moet ik dat weten?’
‘Wel, ja. Als je voor Chomper werkt…’ ze staart voor zich uit, ze is ergens anders met haar gedachten.
‘Vertel het me dan!’ dring ik aan.
Ze lijkt niet te weten dat ik naast haar zit, ze ziet me niet meer.
Ik schud haar door elkaar. ‘Rose! Ben je er nog? Is er iemand thuis?’
‘Rose…’ zegt ze bijna geluidloos. ‘Zo noemde mijn moeder me ook altijd.’
Ik zucht. ‘Rosalie,’ verbeter ik mezelf.
‘Nee, het geeft niet. Ik vind Rose ook heel mooi.’ Ze kijkt me terug aan.
‘Wil je me vertellen wat er gebeurt is?’
Rosalie slikt. ‘Nee, dat kan ik niet. Ik ken je niet.’
Ik grom. ‘Hé! Je vertrouwde me toch? En ik ga Chrowl bevrijden, als je hem zo haat zou je me beter om proberen te praten,’ protesteer ik.
Rosalie schudt haar hoofd. ‘Je komt er nog wel achter…ooit.’
‘Ik haat je,’ mompel ik.
‘Chrowl zit op verdieping zeven, cel 7224.’
‘Zeven?! Zeven verdiepingen? Je maakt een grapje zeker?’
‘Luister, ik heb je geholpen, je weet waar hij is. Krijg ik nu die sleutel?’
‘Waar past die sleutel van jou op?’ vraag ik, ik kan mijn nieuwsgierigheid niet onderdrukken.
Rosalie kijkt me woedend aan. ‘Dat zijn jouw zaken niet!’ roept ze.
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik kom er nog wel achter,’ zeg ik terwijl ik de sleutel in de lucht houd. Ze grist hem meteen uit mijn hand.
Een luide knal laat de grond trillen en ik weet dat het tijd is om naar huis te gaan.
Rosalie loopt naar binnen, en knalt de deur dicht.
De lucht heeft een onheilspellende kleur groen.
Rode lichten op de daken knipperen, en de wind blaast mijn haren in mijn gezicht.
Ik zet mijn kap op, maar die waait meteen weer af.
Het is weer zover, begrijp ik.
De storm.
Als ik niet snel binnen geraak, zal ik wegwaaien.
Of bedolven worden onder de gebouwen die instorten.
Ik begin te rennen.
Maar op de hoek van het steegje staan vijf mannen.
Ze houden hun geweer in de aanslag en dan hoor ik de knallen.
Nog voor de kogels me kunnen raken duik ik naar de grond.
Ik rol naar de overkant van de straat, en stop pas als ik de betonnen muur voel.
Dan spring ik op, en voor mijn voeten de grond opnieuw raken, smijt ik mijn bom naar het groepje.
Vijf seconden lang zie ik alleen maar rook, maar als die langzaam wegtrekt zie ik vijf lijken op de grond liggen.
De wind duwt me bijna omver en ik begin weer te lopen.
Mijn ketting valt op de grond.
Met een ruk stop ik met lopen en draai me om.
Maar een paar meter verderop zakt het eerste gebouw al in elkaar.
De bakstenen vliegen over straat en knallen tegen de andere huizen.
Het is enkel een kwestie van tijd voor ze allemaal instorten.
Ze zijn oud en de grond trilt zo hevig dat het wel normaal is dat dit gebeurt.
Het is maar een ketting
Ik loop naar huis voor de gebouwen me kunnen vermorzelen.
Buiten adem storm ik naar binnen en duw een kast voor de deur.
‘Kenji?’ vraagt Chomper.
Ik ga naar de kleine woonkamer en tref hem aan voor het raam.
Het valt me op dat wij twee de enigen hier zijn.
‘Waar is Taylor?’ vraag ik.
Chomper draait zich naar me om. ‘Ik dacht dat hij bij jou was.’
Paniekerig schud ik mijn hoofd. ‘Hij is hier niet?’
Chomper zegt niets, maar ik weet wat hij denkt.
Ik storm naar de deur en schuif de kast aan de kant.
De wind is zo mogelijk nog harder beginnen razen, en ik val bijna terug naar binnen als ik over de drempel wil stappen.
‘Taylor!’
Geen antwoord.
Er zijn geen mensen meer op straat.
Ze zijn binnen of, nou ja, dood.
‘TAYLOR!’
Gehaast loop ik door de straten op zoek naar mijn broer.
Het is een wonder dat ik nog niet de lucht in gezogen ben.
Ik hoor gerommel maar ik weet niet of het donder of een inzakkend gebouw is.
Een inzakkend gebouw merk ik, als achter me het oude politiekantoor instort.
Ik loop zo snel ik kan naar voor.
Er knalt een baksteen tegen mijn been en ik kan nog net voorkomen dat ik voorover val en ik verpletterd word.
Een hand sleurt me aan mijn arm de hoek om en ik duw mezelf tegen een muur om niet weg te vliegen.
Pas na een paar seconden kijk ik naar de gedaante naast me.
‘Taylor!’
Taylor kijkt me boos aan. ‘Wat ben je verdomme van plan, domme idioot?!’
‘Jou redden,’ zeg ik nonchalant.
Taylor schudt zijn hoofd. ‘Als ik even niet oplet, als ik mij even omdraai zit je al in de problemen!’
‘Waar was je?’ vraag ik, zijn kwaadheid negerend.
‘Bij Jessica,’ fluistert hij.
Ik draai met mijn ogen. ‘Bij Jessica… hé, je weet niet hoe bezorgd ik was!’
‘Jij bent het kleine broertje, ik ben bezorgd om jou, niet andersom!’
‘Yeah right,’ mompel ik.
Ergens in de verte klinkt nog meer gerommel en de straat wordt gevuld met stof.
‘Kom, we moeten hier weg,’ zegt Taylor.
Hij loopt voorop en stapt met een grote boog rond de bakstenen op de grond.
Ik spring er over. Ja, ik weet het, ik ben een echte kleuter.
‘Kenji, komaan!’
‘Damn,’ mompel ik als ik merk dat Taylor me in de gaten heeft.
Héél even verschijnt er een glimlach op Taylor ’s gezicht, hij heeft me vergeven.
Ik ben weer zijn kleine, lieve broertje.



Terug naar boven Ga naar beneden
 
Final kill 1.
Terug naar boven 
Pagina 1 van 1

Permissies van dit forum:Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
Online verhalen :: Verhalen :: Spannend-
Ga naar: