Imagine all the times I cried The tears i’ve shed every night No one would come to comfort me So I got alone until i fell asleep It hurts me to speak this way It hurts to feel betrayed It hurt me to see you standing there Watching me fall again....
Hoofdstuk 1
“Au! Nee! Pappa niet doen! Alsjeblieft!” Ik deinsde achteruit terwijl ik angstig naar het woedende gezicht van mijn vader keek. Waarom hij boos was? Ik zou het niet weten, maar ik wist dat ik straks weer een paar gekneusde plekken erbij had. “Jij! Ik wou dat je nooit geboren was! Jij rotkind! Je hebt je eigen moeder vermoord!” Hij draaide zich om en ik vroeg me verbaasd af of hij me niet ging slaan. Ik haalde al bijna weer adem. Hij draaide zich om. Ik had meteen door dat ik te vroeg opgelucht was geweest. In de linkerhand van mijn vader zag ik een mes blinken. Ik deinsde nog verder achteruit, maar kwam erachter dat ik nu in een hoek stond, en geen kant op kon. Ik ging nu binnen een paar minuten dood, ik wist het. Misschien ook maar beter, dan was ik in ieder geval af van dit rotleven. Mijn vader zette een stap naar voren en ik voelde de angst in mij oplaaien. Wat ging hij doen? Me pijn doen. Dat was het enige wat ik zeker wist, wat ik überhaupt wist. Hij stond nu recht voor me. Ik sloot mijn ogen. Ik voelde dat het mes in mijn arm sneed. Het deed verschrikkelijke pijn. Ik gilde, maar wist dat niemand me hoorde. Ik hoorde mijn vader weglopen en ik deed mijn ogen open. Geschokt zag ik dat het bloed over mijn arm liep. Mijn vader was nergens te bekennen, waarschijnlijk lag hij nu boven in zijn bed, wachtend op de volgende keer dat hij mij kon slaan, of zoals nu was gebleken, snijden. Ik bedacht me geen moment en rende de kamer door, de gang in en naar buiten, de nacht in.
Ik rende alsof de duivel mij achterna zat, maar na een tijdje moest ik stoppen. Ik had geen conditie, dat wist ik, één van de vele dingen die ik haatte aan mezelf. Ik vertraagde, maar liep wel verder. Ik huilde, warme tranen trokken sporen over mijn wangen. Waarom moest alles zo lopen? Waarom moest mijn moeder nou doodgaan? Snapte mijn vader niet dat ik zelf ook verdriet had om haar dood? Misschien was het ook wel mijn schuld dat ze dood was. Had ik haar niet alleen thuis gelaten? Een schuldgevoel bekroop me en terwijl ik naar mijn arm keek, bedacht ik me dat ik die sneeën eigenlijk wel verdient had. Het was mijn verdiende loon. Maar waarom deed het dan zo’n pijn? Waarom voelde het zo oneerlijk dat ik al een halfjaar in angst leefde terwijl ik wist dat anderen dat niet deden. Ondertussen was ik al in het bos gekomen waar ik altijd heen ging. Op de automatische piloot liep ik naar een paar struiken die dicht op elkaar stonden. Ik kroop er onderdoor en kwam op ‘mijn’ plek terecht. Het was een open plek waar geen bomen stonden. Daarentegen stonden er om heen juist heel veel bomen, waardoor niemand mij kon zien als ik hier zat. Ik liep me tegen een boom zakken en deed mijn ogen dicht. Hier zou hopelijk niemand mij vinden. Behalve als mijn vader mij gevolgd had… Ik hoorde een tak kraken. Geschrokken keek ik op. Hij zou er toch niet echt zijn! Ik sprong overeind en keek om me heen. Niemand te zien. Gelukkig, ik moest er niet aan denken waar ik heen moest als ik hier niet meer heen kon. Dit was míjn plek. Niemand mocht hier komen, zeker mijn vader niet. Ik ging weer zitten en dacht na. Waarom leefde ik eigenlijk? Voor mijn gevoel zou er niemand naar mijn begrafenis komen als ik doodging. Niemand bemoeide zich nu met mij. Ja, mijn vader dan, maar of ik daar blij mee moest zijn… Langzaam voelde ik hoe de slaap mij overmande.
“WAAAH!” Ik schrok wakker en sprong overeind. Wie had er zo geschreeuwd? Was het mijn vader? Paniekerig keek ik om mij heen. “Rustig, ik ben het maar,” ik keek naar de plek waar de stem vandaan kwam. Daar tussen het struikgewas, voor een grote boom, stond een jongen met blond, kort haar. Ik deinsde achteruit en voelde hoe de paniek mijn lichaam overnam. Ik zag de jongen vreemd kijken. Ik begon sneller te ademen en voelde dat mijn ademhaling langzaam overging in hyperventileren. Ik zag dat ik geen kant op kon. Mijn ogen flitsten alle kanten op. Ik voelde een soort lichtheid in mijn hoofd verschijnen. Mijn hoofd werd zwaar en ik voelde mezelf wankelen. Nee! Niet nu! Niet flauwvallen! Als ik bewusteloos was konden ze alles met me doen! Álles! Ik stribbelde tegen maar ik voelde toch hoe ik langzaam wegviel. Met een dreun kwam ik op de grond terecht.
Laatst aangepast door Rianne op ma dec 01, 2008 7:35 pm; in totaal 1 keer bewerkt
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn zo nov 23, 2008 11:24 pm
Thanxx <3
Hoofdstuk 2
Ik werd wakker met verschrikkelijke hoofdpijn. Ik deed mijn ogen open. Ik kreunde, en deed ze meteen weer dicht. Het licht deed pijn aan mijn ogen. Ik probeerde overeind te komen, maar viel meteen weer neer op iets dat voelde als een bed. Waar was ik? Ik probeerde te denken aan de laatste plek die ik me kon herinneren. De beelden van de vorige avond kwamen weer terug. Wás het eigenlijk wel gisteravond geweest? Of was het al veel langer geleden? Het bos. Daar was ik geweest. Née! Ik was dus wel flauwgevallen, dat was duidelijk. Maar.. dan moest ik hier weg! Als ik flauwgevallen was, dan hadden ze me overal heen kunnen brengen. Alles hadden ze met me kunnen doen. Waar was ik? Wie had me hier heen gebracht? Ik had het gevoel alsof er duizenden vragen door mijn hoofd heen spookten. Het enige wat ik zeker wist, was dat ik op mijn hoofd was gevallen. Mijn hoofd deed verschrikkelijke pijn. Niet dat ik daar niet tegen kon – ik had ondertussen al zoveel pijn gehad dat ik het wel gewent was – maar ik werd er nog steeds verdrietig van. Weer hield ik mezelf voor dat dit mijn verdiende loon was, misschien was ik wel voorbestemd om pijn te hebben? En als dat niet zo was, dan had ik het er zelf naar gemaakt. Ík had er immers voor gezorgd dat mijn moeder dood was. Mijn eigen moeder! Hoe kon ik zoiets doen? Mijn vader had gelijk dat hij mij sloeg. Maar waarom maakte hij niet gelijk een einde aan mijn leven? Dan had niemand meer last van me, en ik had geen pijn meer. Maar misschien was dat wel te makkelijk? Misschien moest ik boeten voor de fout die ik had gemaakt. Ik zuchtte. Waarom had ik dit niet meteen bedacht. Het maakte alles een stuk makkelijker. Ik dacht terug aan de avond na mijn moeders begrafenis…
Ik was misselijk. De hele dag had ik allemaal huilende mensen gezien. Zelf kon ik niet meer huilen, ik had al zo veel gehuild de laatste twee weken. Iedereen die naar me toe kwam. Iedereen die begon te vertellen over ‘hoe erg het wel niet allemaal voor mij zou zijn’. Ze bedoelden het vast goed, maar ik kon er niet tegen. De helft van de mensen die er was kende ik niet eens, ik had ze nog nooit gezien. En allemaal leken ze mij te kennen. En nu zat ik hier aan tafel. Ik probeerde te eten, maar ik kreeg niks naar binnen. Ik zag dat de ogen van mijn vader rood waren, hij had gehuild. Ik keek naar het raam, buiten was het al donker. Het begon al eerder donker te worden, het was oktober. Ik kon een paar sterren zien. Zou mijn moeder ook ergens daarboven zijn? Ik dacht aan alle tranen die vandaag gevallen waren. Allemaal voor mijn moeder. En allemaal mijn schuld… Ik bleef mezelf voorhouden dat ik niks gedaan had, maar toch bleef dat schuldgevoel knagen. Ik had het er nog met niemand over gehad. Zou het echt mijn schuld zijn? Zou ik de rest van mijn leven met dit gevoel moeten leven? Ik moest er niet aan denken. Zou ik het mijn vader vertellen? Misschien kon hij me gerust stellen. Me omhelzen en vertellen dat ik niet zulke rare dingen moest denken. Hij zou me aankijken en zeggen dat alles wel goed zou komen. Dit was het stomste wat ik ooit had kunnen denken. Maar ik wist toen niet beter. “Pappa?” Mijn vader keek op. “Ja, wat is er?” Ik haalde diep adem: “Ik weet niet of het zo is, maar het voelt zo, maar soms, soms heb ik het idee dat het mijn schuld is dat mama…” Ik kon het woord niet over mijn lippen krijgen, “dat wat er met mamma is gebeurt”. Mijn vader leek nu belangstelling te tonen. “Dus je denkt dat het jou schuld is?” “Ja,” zei ik kort, en nu leken mijn tranen wel te kunnen stromen. “Ik voel me zo schuldig, als ik nou geen ruzie had gehad…” Er leek iets te zijn veranderd in mijn vader toen ik daarover begon. “Ruzie? Hadden jullie ruzie? Was ze daarom zo…” Plotseling bedacht ik dat ik mijn vader nog helemaal niet had verteld over die ruzie. Angstig keek ik hem aan. Hij was altijd al boos geweest op mij als ik en mijn moeder weer eens één van onze vele ruzies hadden. Zou hij nu ook boos worden? Zou hij zeggen dat het inderdaad mijn schuld was. Even glimlachte mijn vader, en er was één moment dat ik dacht dat hij me inderdaad zou geruststellen. Ik had niks gedaan, toch? Maar al snel was die glimlach verdwenen en stond hij op. Hij zette een stap naar mij toe. “Nu weet ik eindelijk wie de schuldige is. Wie haar vermoord heeft. Nu kan ik wraak nemen..” Dat was de eerste avond dat hij mij sloeg.
Nu besefte ik eindelijk dat hij gelijk had gehad. Nachten had ik daarover zitten piekeren. In die nachten vroeg ik mij af of mijn vader loog. Maar nu wist ik eindelijk het antwoord. Langzaam begon er een plan te vormen in mijn hoofd. Ik moest tocht boeten voor wat ik fout had gedaan? Als ik mijn vader nou eens een handje hielp? Misschien was het dan wel eerder over. Maar dan moest ik wel een mes hebben. Langzaam probeerde ik weer overeind te komen…
Dit keer lukte het wel om overeind te komen, ondanks dat ik pijnscheuten voelde door mijn hele lichaam. Ik zag dat ik mijn kleren van de avond ervoor nog aan had. Gelukkig had niemand aan mijn kleren gezeten. Nee. Ik verbeterde mezelf. Iedereen mocht alles met me doen. Ik had het verdient. Ik keek om me heen. Ik was in een kamer met zwarte muren. Ik rilde. Het gaf een raar gevoel, al dat zwart. Links naast me stond een nachtkastje waarop een wekker stond. Ik zag dat ik inderdaad in een bed zat. Ik vroeg me voor de zoveelste keer af waar ik was. Ik besloot dat ik in een slaapkamer was . Aan de spullen die er rondslingerden maakte ik op dat het de kamer van een jongen was. Maar er lag wel een mascara op het nachtkastje. Van wie zou die zijn? Misschien van de jongen in het bos, hoewel die geen mascara op had gehad. Ik keek naar de tijdschriften op de grond. Ze waren Duits. Oké, ik was dus waarschijnlijk nog wel in Duitsland. Ik vroeg me af wie me hierheen had gebracht, en waarom. Waarom hadden ze me niet gewoon in het bos laten liggen? Als ik daar dood was gegaan zou niet eens iemand me missen. Ik keek naar mijn arm. Ik zag dat er een diepe snee in zat. Mijn arm was rood van het opgedroogde bloed. Mooi zo. Mijn eerste echte verwonding had ik tenminste al. Daar hoefde ik niet meer voor te zorgen. Ik zette mijn voeten op de vloer neer. Ah! Ik trok ze weer terug. Dat was koud! Ik zocht naar mijn sokken. Waar waren die gebleven? Ik keek om me heen. Ik zag ze nergens, en ook mijn schoenen waren verdwenen. Paniekerig keek ik de kamer rond. Moest ik nou de rest van mijn leven op blote voeten rond lopen? Niemand die mij nieuwe schoenen zou geven. Niemand die het iets kon schelen of ik pijnlijke voeten had. Pijn! Een glimlach brak door op mijn gezicht. Als ik zonder schoenen rondliep zou ik pijn hebben. En pijn was goed, want ik moest pijn lijden. Ik stapte weer uit mijn bed. Dit keer lette ik niet op de koude vloer. Ik zette een stap door de kamer, naar de witte deur. Ik vroeg me af waar ik een mes kon vinden, tenminste dat dacht ik. Ik maakte de deur open. De deur maakte een piepend geluid wat pijn deed aan mijn oren. Ik kwam op een soort van gang terecht. Aan het eind zag ik een trap. Een keuken was toch meestal beneden? Ik liep dus naar de trap toe. Langzaam, want ik was aardig duizelig, daalde ik de trap af. Toen ik beneden stond zag ik voor me een deur open staan. Ik besloot om daar maar heen te gaan. Nauwelijks hoorbaar liep ik de deur door, de kamer daarachter in. Ik zag drie paar ogen naar mij kijken. Ik gilde en sprong achteruit. Wie waren dat? Wat deden ze hier? Wat gingen ze doen? Weer raakte ik in paniek. Mijn ademhaling versnelde en mijn hele lichaam begon te trillen. Ik liep naar achteren tot ik de muur raakte. Toen bleef ik stilstaan. Ik merkte niet dat de vier jongens geschokt naar mij keken. Het enige waar aan dacht was dat ik moest uitkijken. Dat ze niet dichterbij mochten komen. Dat ze me gingen slaan. Dat ze zouden lijken op mijn vader. Plotseling stond de jongen - die ik herkende als de jongen van gisteravond - op. Ik schrok verschrikkelijk en probeerde nog verder achteruit te lopen, maar ik stond al tegen de muur. Ik kneep mijn ogen dicht en hoorde hem dichterbij komen. Ik hoorde hoe de voetstappen vlak voor mij stopten. Ik wachtte tot ik pijn zou voelen. Tot ik eindelijk zou weten waarom ik hier was. Ik begon te tellen. 1, 2, 3... waarom wachtte hij zo lang? 4, 5, 6... waarom gebeurde er niks? 7, 8, 9... Zo telde ik een paar minuten door. Uiteindelijk stopte ik met tellen, aangezien er toch niks gebeurde. Ik vroeg me af of hij weg zou zijn. Langzaam deed ik mijn ogen een stukje open. Ik schrok. Daar stond hij! Met grote, angstige ogen keek ik hem aan. Waarom lieten ze me niet gewoon met rust? De jongen begon te praten, dat zag ik, maar de woorden drongen niet tot mij door. Ik probeerde normaal adem te halen, wat volledig mislukte. Wat zei hij? Ik probeerde nu wel te horen wat hij zei. “… bang te zijn, ik doe je niks. En de andere jongens ook niet” Ik? Niet bang zijn? Ik vroeg me af wanneer ik voor het laats niet bang was geweest. Ik keek hem aan, hij had bruine ogen. “Ik heet Gustav. Hoe heet jij?” Trillend probeerde ik antwoord te geven. Misschien zou hij me niet slaan als ik antwoord gaf op zijn vragen. “Ik b- ben Mandy”. :Hij leek verast te zijn dat ik antwoord gaf. Hij stak zijn hand uit en ik dook weg. Hij keek me geschrokken aan. “Ik wilde alleen maar je hand pakken, kijk maar,” hij stak zijn hand weer uit en pakte mijn hand. Zijn hand voelde warm aan op mijn koude huid. Ik vroeg me af wat hij aan het doen was. “Ga je mee wat eten?” Eten? Twijfelend keek ik naar de tafel, waarop volop eten stond. Ik had eigenlijk best wel honger. Maar wat zouden de anderen doen als ik daar ging zitten? Gustav had wel gezegd dat ik niet bang hoefde te zijn, maar ik wist niet of ik hem moest geloven. Maar mijn maag de tweestrijd, ik knikte. Zachtjes bracht Gustav mij naar de tafel. “Ga daar maar zitten”. Ik ging langzaam op de stoel zitten en probeerde niet te trillen. “Ik ben Bill,” een jongen met zwart haar keek me aan. Hij had zwart opgemaakte ogen. Oké, dus die mascara was van hem geweest. Dan zal ik waarschijnlijk ook wel in zijn kamer geslapen hebben. “En ik ben Georg,” ik keek naar de jongen die naast Bill zat. Hij had bruin, steil haar en keek mij nieuwsgierig aan. Ik voelde drie paar ogen naar mij kijken. Ik lachte onzeker. Wat wilden ze van mij? “Waar ben ik?” vroeg ik nauwelijks hoorbaar. Ik wilde nu eindelijk wel antwoord hebben op de vraag die de hele ochtend al door mijn hoofd ging. Bill gaf antwoord: “Je bent in het huis van mij en mijn broer Tom, we zijn in Berlijn”. Geschokt keek ik hem aan. Was ik helemaal in Berlijn?
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn wo nov 26, 2008 3:52 pm
Bedankt voor de reacties hè!!
Hoofdstuk 4
Ik liet mezelf op de zwarte bank vallen. Voor me hing een foto van de vier jongens die hier vijf minuten geleden nog waren geweest. Ze hadden een band, hadden ze verteld, en waren heel beroemd in Europa. Ik vroeg me af waarom ik ze dan niet kende. Ik vestigde mijn aandacht weer op de foto. De jongens zagen er daar blij uit. Een glimlach sierde hun gezicht. Waarneer was die foto genomen? Ik kon het niet uit de foto opmaken. Ik zuchtte. Ze waren aardig voor mij geweest. Bij hun had ik het gevoel dat ik iets betekende. Natuurlijk was ik lang niet zo veel waard als hun, maar ze praatten tegen mij, en deden me geen pijn. Het leek eeuwen geleden dat ik zulke mensen had ontmoet. Op school had ik ook nooit erg veel lol gehad...
“Mandy! Let eens op! Jij gaat bij team 1. Dat is daar,” nadrukkelijk wees mijn gymleraar naar een groepje klasgenoten die een stukje verderop stonden. Ik hoorde de meisjes naast mij giechelen. De één fluisterde iets tegen de ander, alvorens ze in een lachbui uitbarstten. Ik voelde dat ik rood werd. Snel liep ik naar mijn team toe. Ik zag een jongen walgend naar mijn kijken. “Moeten we met háar, dan verliezen we!” hoorde ik hem tegen zijn vriend zeggen. Hij fluisterde, maar wel hard genoeg zodat ik het kon horen. De tranen sprongen in mijn ogen, maar ik probeerde ze wanhopig tegen te houden. Waarom was ik altijd zo onzeker als ik op het sportveld stond? Ik wist het antwoord al. Ik was gewoon hopeloos in sport. Ik snapte het niet. Iedereen die goed was in sport was populair op school. En als je goede cijfers haalde voor andere vakken werd je raar gevonden. Je betekende alleen iets als je goed presteerde op het sportveld. Ik betekende dus niets. “Mandy!” Weer was ik weggedroomd. Ik zag dat de jongen van daarnet boos naar me keek. “Pak een hockeystick!” Ik keek om mij heen en zag dat iedereen om de leraar heen stond die hockeysticks uitdeelde. Snel liep ik er ook naartoe. Even later stonden we op het veld. Het geluid van de bal die heen en weer getikt werd, was duidelijk te horen. Plotseling zag ik dat de bal recht op mij afkwam. Ik schrok op en probeerde hem verder te tikken. Nee! Ik was te laat. De bal rolde verder en één van de tegenstanders pakte hem. Ik keek om mij heen en zag mijn teamgenoten afkeurend kijken. De rest van het uur kreeg ik geen enkele bal meer en ik kreeg een 5 voor inzet.
Ik zuchtte, de gymlessen waren altijd al een hel voor mij geweest. Ik keek er altijd de hele week tegenop. Soms zo erg dat ik hele nachten niet sliep als we de volgende dag gym hadden. Of ik was ’s ochtends misselijk van de zenuwen. Maar dat waren niet de enige momenten dat ik me alleen voelde...
Ik zat in het tekenlokaal. De tekenleraar was in de voorraadkast. Papier halen voor één of andere leerling. Ik zat aan het ene eind van de rij tafels die in het lokaal stond. Aan het andere eind zaten andere kinderen. Ik zag ze met elkaar fluisteren en af en toe schoot hun blik in de richting van mij. Ik voelde me alleen, verloren. Ik was aan het begin van de les naast de anderen gaan zitten. Maar één van de meisjes ,die nu in een lachbui uitbarstte terwijl de jongen tegenover haar mij uitbeeldde terwijl ik hockey speelde, had mij raar aangekeken en gezegd: “Wat doe jij hier? Hoor jij niet dáar te zitten?” Daarbij wees ze naar de tafel waar ik nu zat. Ik was rood geworden en was snel ergens anders gaan zitten.
De leraren hadden nooit iets doorgehad. Nooit was er iemand bij mij komen kijken als ik weer in de wc zat te huilen.
“Mandy! Mandy!” Ik werd geroepen. Ik wist dat ik niet om moest kijken. Ik wist dat toch dezelfde jongens er weer zouden staan, maar toch draaide ik mij om. De jongens lagen helemaal dubbel. Eentje stapte naar voren. Thomas dit keer. Alle meisjes vielen voor hem. Ik snapte het niet. Ik wist niet wat er leuk aan hem was. Hieruit kon ik opmaken dat ik een buitenbeentje was, anders dan de anderen. “Wat doe jij hier op school? Waarom ga je niet gewoon weg? Je hoort hier niet. Wegwezen. Ik wil niet tegen jou rothoofd aankijken.” De woorden van de jongen raakten mij diep. Ik voelde dat de tranen mij in de ogen sprongen. Ik draaide me om en rende weg. Mijn voetstappen galmden door de gang.
Steeds sneller volgden de nare gedachten elkaar op in mijn hoofd. Ik had er geen controle meer over, alles vervaagde.
“Mandy? Wil je mij misschien voordoen hoe je hardloopt? Je kunt dat zóooo goed” De meisjes barstten in lachen uit terwijl ze mij spottend aan keken.
De tranen sprongen ik mijn ogen toen ik hier aan terugdacht.
Ik zat in een hoekje van één van de gangen. Ik voelde hoe warme tranen sporen over mijn wangen trokken. Ze werden langzaam koud. De gang bleef leeg. Niemand kwam naar me toe.
Alleen had ik me toen gevoelt. Dat gevoel was ik daarna nooit meer kwijtgeraakt.
“Au!” Een stekende pijn verspreidde zich door mijn arm heen. Ik keek achterom. Een jongen lag helemaal dubbel en had mij zo te zien laten struikelen.
De volgende dag had mijn arm in het gips gezeten.
Ik raapte alle moed die ik had bij elkaar en vroeg de verlossende vraag aan mijn vader. “Pap? Ik zou graag van school willen wisselen. Ik wordt gepest…”
Dat was nog wel het ergste van alles geweest. Mijn vader had me uitgelachen, had gezegd dat ik me aanstelde. En had me vervolgens weer naar school gestuurd. De plek die ik haatte.
JustYou_x3
Aantal berichten : 1784 Registratiedatum : 20-11-08
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn wo nov 26, 2008 4:06 pm
OhGosshiee ! Zo erg ! Verder, ik wil weten wat ergebeurd !
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn wo nov 26, 2008 4:11 pm
JustYou_x3 schreef:
OhGosshiee ! Zo erg ! Verder, ik wil weten wat ergebeurd !
ik weet lekker wat er gebeurt
maar omdat je het zo lief vraagt:
Hoofdstuk 5
“Mandy?” Ik schrok wakker, ik had niet eens door gehad dat ik in slaap was gevallen. Ik opende mijn ogen en keek recht in de een paar bruine ogen die mij bezorgd aan keken. “Eh, Hoi?” stamelde ik. Gustav glimlachte, en plotseling had ik heel erg het gevoel dat ik mensen had gevonden die me aardig vonden, hoewel dat natuurlijk volslagen onzin was. Ik kwam overeind en streek mijn roze T-shirt glad. Ik bedacht me dat ik helemaal geen andere kleren bij mij had dan deze. Even raakte ik in paniek; Hoelang zou ik hier eigenlijk mogen blijven? Zou mijn vader niet langs komen? Ik was bang dat ik naar huis moest, ik wilde niet terug, ik was bang. Maar ik trok mezelf terug naar de werkelijkheid, ik droomde steeds vaker weg de laatste tijd, merkte ik. Dat was iets wat ik niet bijzonder prettig vond. “Wat is er?” vroeg ik. “We gaan eten. Kom je ook? Heb je honger?” “Ja,” ik aarzelde geen moment en kwam overeind. Ik had voor mijn gevoel al een hele tijd niks meer gegeten. Ik liep samen met Gustav naar de keuken, waar de rest al zat. Even schrok ik en werd ik bang, maar daarna bestrafte ik mezelf daarvoor. Zij waren niet eng, ze hadden me nog niks gedaan. Ik liet me op een stoel zakken tussen Bill en Georg in, tegenover Gustav, die ondertussen ook was gaan zitten. Ik was stiekem blij dat ik niet naast Tom zat. Ik vond Tom ietwat eng. Ik had hem gister nog maar heel even gezien en nog niet met hem gesproken. Ik vond zijn manier van praten vreemd, en ik snapte ook niks van de rare kleren die hij aan had. Nu knipoogde hij naar mij. Ik glimlachte onzeker terug. “Wil je pizza?” Eerst reageerde ik niet, tot ik merkte dat hij mij aankeek. Ik voelde dat ik rood werd en beschaamt mompelde ik: “Ja”. Hij glimlachte en maakte een doos pizza open. Wat heeft iedereen vandaag met glimlachen?; dacht ik. Maar blijkbaar had ik dit hardop gezegd, want plotseling barstte iedereen in lachen uit. Zelfs ik lachte een beetje mee. Dit zorgde ervoor dat de onwennige sfeer die er had gehangen, verdween. Dit luchtte op. We hadden zelfs een normaal gesprek, waar ik een beetje aan meedeed. Ik voelde me ontspannen, totdat Gustav besloot een vraag aan mij te stellen. “Eh, Mandy?” vroeg hij voorzichtig. Hij had meteen mijn aandacht. “Wat is er eigenlijk gebeurt? Dat je daar in dat bos was bedoel ik. En dat je zo, eh, schrok, van mij.” Ik verstijfde onmiddellijk, wat moest ik vertellen? Als ik ze vertelde wat er gebeurt was zouden ze naar de politie gaan, mijn vader zou weten dat ik het aan iemand verteld had. Hij had me zo vaak gewaarschuwd wat er zou gebeuren als ik het aan iemand vertelde... Ik voelde dat al het bloed uit mijn gezicht wegtrok. Ik was volledig verstijfd en keek de anderen bang aan, die mij allemaal aanstaarden. Ik keek paniekerig om me heen, wat moest ik doen? Ik kon natuurlijk weggaan, maar wat als ze achter mij aankwamen? Misschien waren ze dan boos op me, misschien zouden ze me slaan? Maar als ik hier zou blijven, zouden ze dan boos worden omdat ik niet wilde vertellen wat er was gebeurt? Misschien gingen ze me wel pijn doen, om zo achter het antwoord te komen. De minuten streken voorbij terwijl deze gedachtes door mijn hoofd heen spookten. Niemand deed iets, en ik raakte steeds meer in paniek. Mijn ademhaling versnelde, mijn handen begonnen te trillen. Ik probeerde rustig te blijven, wat niet echt lukte. Ergens, in de grijze brij van mijn gedachten, wist ik dat ik niet zo hoefde te stressen. Ik wist dat ik meer bereikte met rustig blijven. Maar de wonden die mijn vader had aangebracht, zaten diep. En de paniekaanvallen had ik nog steeds niet onder controle. Ik begon nu langzaam te hyperventileren. Al mijn gedachten dwaalden weg. Ik kon me niet meer herinneren waarom ik nou eigenlijk zo in paniek raakte. Het enige wat ik nog zag was het gezicht van mijn vader. Het zweefde voor me, en een moment geloofde ik dat hij er ook echt was. Ik bereidde me al voor op een woedeaanval van hem, die hij zou uiten op mij. Maar plotseling voelde ik een zachte aanraking. Een hand die in de mijne werd gelegd. Het leek wel alsof die hand mij terugtrok naar de werkelijkheid, hoewel er natuurlijk niemand aan mijn hand trok. Langzaam verdween het gezicht van mijn vader en verscheen de keuken voor me. De gezichten van de jongens werden ook weer duidelijk. Ze keken me allemaal geschrokken aan. Alsof ze echt bang waren geweest dat er iets ergs met mij gebeurde. Ik keek naar mijn hand. Gustav hielt hem vast. “Hé, Mandy, je hoeft niet bang te zijn, we doen je niks, echt helemaal niks,” hij keek me bezorgd aan. “Maar, h-h-hij wel,” stamelde ik, ik had niet door dat niemand begreep wie ik bedoelde. “Wie bedoel je?” vroeg Gustav vriendelijk. Ik keek recht in zijn bruine ogen terwijl ik hem antwoord gaf. “M-mijn vader,” ik merkte dat ik was gaan stotteren. Ik zag dat de anderen elkaar geschokt aankeken. “Sloeg hij jou?” Plotseling bedacht ik me wat ik aan het vertellen was. Ik mocht dit helemaal niet vertellen! Paniekerig keek ik om mij heen. En ik wist maar één ding wat ik nu kon doen. Wegrennen. Dus dat deed ik.[/quote]
JustYou_x3
Aantal berichten : 1784 Registratiedatum : 20-11-08
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn wo nov 26, 2008 4:17 pm
Goshie vet zielig joh. Gustav moet dat niet vragen. Verdééér, wat gebeurd wat gebeurd ??
Ik had ongelooflijke spijt van mijn daad. Ik wist het allemaal niet meer. Nadat ik voor mijn gevoel een uur had gerent, hoewel het hooguit vijf minuten waren, was ik hijgend op een bankje neergeploft. Ik merkte toen pas dat ik in een park was. Het was al donker. Ik haatte winters, in de zomer kon ik de hele avond naar buiten, zonder dat het onheilspellende donker mij belemmerde. Ik was nooit graag in het donker buiten, ik had een vage angst voor duisternis. Het was stil om mij heen. Er was helemaal niemand te zien. Ik keek schichtig om mij heen. Ik was als de dood dat er opeens iemand achter een boom vandaan zou komen. Mijn gedachten dwaalden door elkaar heen terwijl ik mijn ogen sloot voor al het groen om mij heen. Ik voelde me aan de ene kant ongelooflijk stom omdat ik was weggerend, maar ik wist ook niet wat ik anders had moeten doen. Mijn gevoel zei dat ik niks anders had moeten doen, mijn verstand zei dat ik ongelooflijk dom bezig was. Ik werd gek van mezelf. Waarom kon ik het nou niet gewoon met mezelf eens zijn? Ik legde mijn hand naast me op het groen uitgeslagen bankje. Het voelde plakkerig aan. Ik vroeg me af wanneer dat bankje voor het laatst was schoongemaakt, vast niet kortgeleden. Ik haatte de vragen die constant door mijn hoofd spookten. Ik haatte de angst die alles leek te belemmeren. Ik haatte mijn vader. En boven alles haatte ik mijzelf. Ik hoorde een auto rijden. De bundels licht van de koplampen sneden als messen door de duisternis. De tranen brandden achter mijn ogen. Mijn moeder had een hekel gehad aan auto’s. Altijd ging ze overal op de fiets heen, ik had dat nooit begrepen. Waarom zou je gaan fietsen als je sneller, en gemakkelijker, ergens met de auto heen kon? Maar nu zou ik met liefde de Tour de France fietsen, alleen maar voor één dag meer met mijn moeder. Als ze er nu was geweest zou alles anders zijn. Dan zou ze naast me zitten. Ze zou een arm om mij heen slaan en mij vertellen dat alles goed zou komen. Ik hoopte vurig dat ik een paar takken zou horen bewegen, dat er een schaduw verscheen. Dat er iemand met blond haar tussen dat groen zou verschijnen, maar het bleef angstaanjagend stil om mij heen. Ik miste mijn moeder meer dan ooit. Ik probeerde aan iets anders dan mijn moeder te denken. Een trucje dat ik in de eerste weken na haar dood had aangeleerd. Ik kon die weken nooit slapen, omdat ik haar zo miste. Dus ik dacht aan andere dingen, dingen waar ik vrolijk van werd, zodat ik wel sliep. Later werd het gemis een klein beetje minder, waardoor ik gewoon weer kon slapen, maar ik bedacht dat ik nu wel een beetje vrolijkheid kon gebruiken. Daarom probeerde ik een leuke gedachte op te halen, maar dat bleek moeilijker dan gedacht. Mijn gedachten maalden, maar steeds kwam ik op negatieve dingen uit. Ik probeerde aan de jongens te denken, waarvan ik net was weggerend. Dat lukte best wel goed. Ik voelde me iets lichter en had het gevoel dat er tóch iemand was die om me gaf. Maar al gauw dacht ik aan wat ik net had gedaan, en algauw was er geen vrolijke gedachte meer te bekennen in mijn hoofd. Hoe had ik ooit zo stom kunnen doen? Ik had toch ook gewoon kunnen zwijgen? Plotseling hoorde ik voetstappen achter mij. Schichtig keek ik achterom. Ik zag in de verte een gedaante aankomen. Hoe fel ik eerst had gehoopt om voetstappen te horen, zo bang was ik nu. Ik klampte me met mijn handen aan het hout van de bank waar ik op zat vast, zodat ze niet zouden trillen. Ik probeerde geen enkel geluid te maken, zodat de persoon die steeds dichterbij kwam, mij niet zou horen. Ik vroeg me af of het niet beter was om weg te rennen. Maar ik had geen idee waar ik heen moest. Ik dacht eraan om naar het huis waar ik vandaan kwam te gaan, maar ik wist niet waar dat was. Ik hoopte vurig dat de voetstappen, die nu op een paar meter afstand waren, zich weer zouden verwijderen. Maar dat kon ik wel vergeten. De schim, die nu iets duidelijker zichtbaar was, had duidelijk mij als doel. Ik twijfelde nog steeds wat ik moest doen, maar ik probeerde die twijfels weg te drukken. Ik wilde niet meer twijfelen! Ik wilde gewoon zijn, gewoon iemand zonder al die onzekerheden, over alles wat ik doe. Maar ik kon zoveel willen… De voetstappen waren bijna bij mij, en ik draaide me weer om, om niet te hoeven zien wat voor engs daar achter mij stond. De voetstappen stopten. Ik zat verstijfd te wachten op wat er zou gebeuren. Na een paar minuten had ik de moed bij elkaar geraapt om naar achteren te kijken. Ik schrok, maar al gauw maakte opluchting plaats voor mijn schrik. Achter mij stond Gustav! Even was ik bang dat hij boos zou zijn, dat hij mij zou slaan. Maar hij zag er niet boos uit. Ik hoopte dat hij me mee zou nemen naar een veilige, warme plek. Maar ik vond het logischer als hij zich nu zou omkeren en weg zou lopen. Maar al deze gedachten kregen geen kans toen hij om het bankje heen naar mij toe liep. Een warm gevoel verspreidde zich in mij toen hij mijn handen pakte en warm begon te wrijven. Een paar minuten zaten we daar, met zijn tweeën. “Gaat alles goed? Wat was er net? Waarom rende je weg? Ben je bang voor ons?” Ik schrok van de hoeveelheid vragen die hij op me afvuurde. Ik wilde ze niet beantwoorden, maar ik vond ook dat ik hem een uitleg verschuldigd was. Ik keek naar zijn bruine ogen, en voelde geen spoortje van angst. Ik verbaasde me over hoe snel iemand mijn vertrouwen kon winnen. “Ik was bang, bang voor wat ik zou zeggen, bang voor wat ik niet mocht zeggen,” ik vond dat ik zo wel genoeg had gezegd, maar Gustav scheen daar anders over te denken. “Wát mocht je niet zeggen? Van wie niet?” Het klonk boos en ongeduldig, maar aan zijn gezichtsuitdrukking kon ik zien dat hij het niet zo bedoelde. “Van m-mijn vader”. Ik begon zachtjes te huilen. Ik verafschuwde mijn vader nog meer dan anders. Hij had zoveel kapot gemaakt en ik was verschrikkelijk bang dat hij nog meer zou verpesten. Ik voelde hoe voorzichtig een arm om mijn schouders werd gelegd.
JustYou_x3
Aantal berichten : 1784 Registratiedatum : 20-11-08
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn wo nov 26, 2008 4:57 pm
AhGoshieeeee. En jaa je bent een Jij-ongelooflijk-aardige-geweldige-verhaal-schrijfster-die-nu-onmiddelijk-nogmeer-dumpt.
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn wo nov 26, 2008 10:25 pm
okéee nog meer XD
Hoofdstuk 7 Op de terugweg naar het huis van mijn ‘vrienden’ was ik vrolijk, blij, ontspannen… kortom: alle gevoelens die ik me bijna niet meer kon herinneren. Ik vertrouwde Gustav die naast me liep en lachte om mijn vrolijkheid. Maar toch bleef er ergens iets van de angst voor mijn vader hangen, bij alles wat ik deed. Ik wilde Gustav alles wel vertellen, maar ik was bang. Mijn angst overwon alles en iedereen, maar ik voelde me in ieder geval beter dan de afgelopen maanden. De duisternis leek minder zwart, mijn toekomst minder vaag en mijn vader minder eng. Het was alsof de zon in één keer had besloten mijn leven ook wat licht te geven. Ik pakte zachtjes Gustav’s hand en begon te huppelen. Gustav rende wat vaag met me mee. Ik struikelde en viel bijna, maar werd overeind gehouden door Gustav. Voor het eerst sinds mijn moeder er niet meer was, had ik iemand die me opving als ik viel. Het voelde geweldig. Ik rende verder en lachte om Gustav, die moeite deed om mij bij te houden. Heerlijke vlinders van blijdschap verspreidden zich door mijn hele lichaam toe hij me had ingehaald en mijn hand vastpakte om te voorkomen dat ik weer verder rende. Toen hij naast me stond sprong ik impulsief in zijn armen. Ik voelde hoe ook hij zijn armen om mij heen sloeg en me tegen zich aan drukte. Ik legde mijn hoofd tegen hem aan en verborg me in míjn bron van veiligheid, van vriendschap. Minutenlang bleven we zo staan, terwijl er een volledige stilte om ons heen ontstond. Na een tijdje liet Gustav me zachtjes los. Hij glimlachte en pakte mijn hand. Langzaam liepen we verder. Hoe dichter we bij onze eindbestemming kwamen, hoe langzamer ik begon te lopen. Wat als de anderen nou wél boos waren? Gustav kon dan wel aardig zijn, maar zou dat ook voor de rest gelden? Twijfel maakte zich van mij meester en doofde het kleine vlammetje van blijdschap, dat zich in mijn buik had gevormd. Gustav begreep blijkbaar niet dat ik zo lang mogelijk over het lopen wilde doen. Hij ging in tegenstelling tot mij steeds sneller lopen. “Komt, een beetje sneller, ik heb het koud”. Ik keek hem angstig aan. “Maar ik ben bang..” “Bang? Waarvoor”. Gustav stopte met lopen en keek me aan. “V-voor de anderen. Wat nou als ze boos zijn?” Zijn ogen keken vragend. “Waarom zouden ze boos zijn?” Ik zuchtte. “Ik ben toch net weggerend?” Gustav pakte mijn andere hand nu ook. “Ze zullen echt niet boos zijn, echt niet, geloof me. En anders wordt ik boos op hun”. Al mijn angst en twijfels verdwenen terwijl hij zijn ogen zich in de mijne boorden. Waarom hij zo’n rustgevende invloed op mij had, was voor mij een raadsel. We liepen weer verder, en nu liep ik ook gewoon mee. Ik had het ook verschrikkelijk koud. Bij de voordeur stond ik stil terwijl Gustav de sleutel in het slot omdraaide. Snel liepen we naar binnen, de warmte stroomde ons tegemoet. Nadat we onze jassen hadden uitgedaan liep Gustav de woonkamer in, waar ik de stemmen van de rest hoorde. Ik haalde diep adem en stond even stil op de drempel, waarna ik ook naar binnen liep. Meteen waren alle ogen op mij gericht. Ik voelde me ongemakkelijk onder al die blikken en liet me snel naast Gustav op de bank zakken. Ik voelde hoe hij geruststellend zijn hand op de mijne legde. Bill was de eerste die iets zei. “Alles goed?”vroeg hij voorzichtig. Plotseling barste ik in lachen uit. Ik wist zelf eigenlijk niet echt waarom. Het voelde als een soort van ontlading van alle spanning die in de kamer hing. Bill keek me een beetje beduusd aan. “Zei ik iets raars of zo?” “Nee, natuurlijk niet,” riep ik en ik liep naar hem toe, waarna ik hem omhelsde. Ik voelde me opeens weer vrolijk, en ik had zin om de hele wereld te knuffelen, behalve mijn vader natuurlijk. Ik viel een ietwat beduusde Georg ook in de armen en Tom volgde. Ik was vrolijk en uitgelaten, en deed niet mijn best om dat verborgen te houden. “Heb je iets geslikt of zo?” vroeg Bill bezorgd, terwijl ik op de bank op en neer sprong. “Nee natuurlijk niet,” riep ik, “ik ben gewoon vrolijk,” “Géwoon?” “Je snapt best wat ik bedoel”. “Niet”. “Wel”. “Niet”. “Wel wel wel wel wel wel wel wel wel wel wel wel wel”. Bill keek me een beetje raar aan, na deze uitbarsting. “Oké, jij wint”. “JAAAAAAAAAAAAAAA!” schreeuwde ik. “Gustav, weet je zeker dat alles goed is met haar? Dit is echt niet gezond hoor,” verklaarde Tom nu ook. Nu werd ik opeens weer serieus. “Natuurlijk gaat alles goed. En nu wil ik jullie muziek horen.” De jongens keken elkaar aan. “Oké , kom maar mee.”
JustYou_x3
Aantal berichten : 1784 Registratiedatum : 20-11-08
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn wo nov 26, 2008 10:34 pm
Goshie wat een lief kind. En natuurlijk de rest ook. ♥
Horssloverr
Aantal berichten : 25 Registratiedatum : 20-11-08 Leeftijd : 29
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn do nov 27, 2008 9:36 pm
Oeeeh, ik vindd het echt een leuuk verhaal.
Ookaal haat ik, nee Hou ik niet van TH, ik vind het tooch leuk om te lezen..
Onderwerp: Re: [B-TH] Pijn za nov 29, 2008 6:32 pm
Hoofdstuk 8
Snel sprongen mijn vingers over de toetsen van de piano. Onbewust speelde ik een liedje wat mijn gehele leven beschreef. Het paste zo perfect. Ik verbaasde me over de genialiteit van de jongens. Ik had niet verwacht dat ze zulke muziek zouden maken. Ik was vanaf de eerste noot helemaal verliefd op de muziek. Onbewust had ik het hele nummer naar Gustav gekeken. Hij was zó lief als hij drumde, niet dat hij dat anders niet was. Maar nu wilde ik alleen zijn. De jongens hadden gezegd dat ze even wat gingen eten, en of ik mee ging. Ik had meteen nee gezegd. Ik had nu even geen behoefte aan al die drukte om mij heen. Ik wilde gewoon even stilte. Nadat Gustav en Bill een vreemde blik naar elkaar hadden geworpen, en me hadden gevraagde of ik het zeker wist, hadden ze de kamer verlaten. Ik slaakte een zucht van opluchting, ik was alleen. Mijn handen waren als magnetisch naar de piano toe getrokken. Mijn handen speelden, maar mijn gedachten waren ver weg. Waarom was ik hier? Zou mijn vader mij missen? Zou mijn plek in het bos nog steeds hetzelfde zijn? Duizenden vragen bleven onbeantwoord hangen in mijn hoofd. Ik besefte dat als ik hier weg zou gaan, ik niemand meer zou hebben. Naar mijn vader ging ik niet meer terug. Mijn vingers voelden ietwat stijf. Het was voor mijn gevoel eeuwen geleden dat ik stiekem het muzieklokaal op school binnenglipte en zo piano leerde spelen. Zachtjes begon ik te zingen.
I open my eyes I try to see but I'm blinded by the white light I can't remember how I can't remember why I'm lying here tonight
Waarom was ik hier eigenlijk? Niemand had me nodig. Niemand zou me missen.
And I can't stand the pain And I can't make it go away No I can't stand the pain
Ik besefte dat mijn vader niet alleen mijn lichaam pijn had gedaan. Maar alles, mijn hoofd, mijn gedachten, mijn ziel.
How could this happen to me I made my mistakes I've got nowhere to run The night goes on As I'm fading away I'm sick of this life I just wanna scream How could this happen to me
Waarom moest mij dit gebeuren? Ik had het gevoel dat ik hier nooit uit zou komen. Vragen zouden onbeantwoord blijven, mijn vader zou niet kunnen verdwijnen. Terwijl mijn vingers over de piano raasden en mijn stem langzaam zachter werd, begonnen mijn ogen te tranen. De tranen rolden over mijn wangen, en ik had niet de moed om ze te drogen. Ik probeerde mij de laatste keer dat ik gehuild was te herinneren. Ik wist het niet meer, maar het was vast niet lang geleden. Mijn hele leven was gekenmerkt met tranen, met verdriet. Mijn vingers stopten met spelen, de laatste noten stierven weg. Ik snikte en verborg mijn hoofd in mijn armen. Waarom, waarom, waarom. Die vraag spookte de hele tijd door mijn hoofd. Het voelde alsof al mijn vragen nooit beantwoord zouden worden. Wat was alles nog waard? Wat was mijn leven nog waard, als het alleen maar uit verdriet bestond. Maar er ontstond ook woede. Ik was woedend op mijn vader om wat hij mij had aangedaan, om wat er mij was overkomen, en vanwege het feit dat hij zelfs mijn leven kon beïnvloeden als hij er niet was. Ook twijfels verspreidden zich door heel mijn lichaam. Ik snapte niet waarom Gustav zo aardig was. Waarom ik hier mocht slapen van de jongens. Waarom ze mij opvingen en me beschermden tegen mijn vader. Mijn vader. Het leek alsof alles om hém draaide. Alsof ik nergens anders aan kon denken. Alsof hij het enige belangrijke was. Ik voelde me nietig, klein, klein in de ‘grote boze wereld’. Voor veel kinderen was hun huis hun veilige haven, hun ouders de lichtbron. Ik besefte meer dan ooit dat, dat niet voor mij gold. Mijn vader wilde me niet meer hebben, hij was boos, ik was bang voor hem. Mijn moeder was dood, en… het was allemaal mijn schuld. De geluidloze tranen bleven over mijn wangen stromen. Er was geen enkel geluid dat de stilte verstoorde, nu ik gestopt was met spelen. Ik voelde van alles, maar bewoog niet. Plotseling hoorde ik de deur achter mij open gaan. Ik bleef geluidloos zitten. Ik hoorde dat er iemand naast mij ging zitten. Ik werd door iemand omhelst. Ik herkende zijn armen, het was Gustav. Ik drukte mij tegen hem aan, ik schokte van het huilen. Zachtjes aaide hij over mijn rug en trok me nog meer tegen zich aan. Lieve woorden bereikten mijn trommelvliezen en ik voelde dat hij een rustgevende invloed op mij had. Mijn tranen droogden en mijn ademhaling werd rustiger. Had ik dan toch iemand in de wereld die voor mij zo angstaanjagend was?